Wat zijn de oorzaken van kansenongelijkheid onder kinderen in Nederland? En wat zijn de oplossingen? Een gesprek met Daniël Roos (oprichter en directeur van JINC) en Bernt Schneiders (directeur van VSBfonds).
Even kennismaken. Wat is JINC en welke doelen hebben jullie?
Daniël: ‘JINC streeft al 18 jaar naar een samenleving waarin je achtergrond niet je toekomst bepaalt. We bieden samen met bedrijven en scholen kinderen van 8 tot 16 jaar een bredere kijk op de wereld en hun mogelijkheden daarin. En we helpen ze op weg naar een goede start op de arbeidsmarkt. Via ons JINC-programma maken ze kennis met allerlei beroepen, ontdekken ze welk werk bij hun talenten past en leren ze solliciteren. Ieder jaar krijgen ruim 60.000 basisschool- en vmbo-leerlingen de kans om zo te groeien. We doen dat met name in wijken waar minstens de helft van de kinderen opgroeit vanuit een achterstand.’
Hoe belangrijk is het thema kansengelijkheid voor VSBfonds?
Bernt: ‘Helaas bepaalt te vaak nog je postcode hoe groot jouw venster op de wereld is en welke opleiding je zult gaat doen. Je talent ontwikkelen, kans maken op werk en een gezond en lang leven leiden is dus niet voor elk kind vanzelfsprekend. Sterker nog: de kansenongelijkheid in Nederland neemt weer toe. Daarom steunen wij initiatieven die extra inspanningen leveren om kinderen die het het hardst nodig hebben extra perspectieven te bieden. JINC is hierin een echte koploper die impact maakt.’
Hoe kan het dat die kansenongelijkheid in Nederland bestaat?
Daniël: ‘Ieder kind moet de ruimte en mogelijkheden hebben om zijn talenten te ontdekken, een beeld van de wereld te krijgen en daarin kansen voor zichzelf te zien. Voor zo’n 260.000 kinderen is dat er niet. De oorzaken liggen diep. Er zijn steeds minder gemengde buurten en scholen in met name de steden. Er ontstaan monoculturen waarin de een zich niet kan optrekken aan de ander. Kinderen moeten ook veel te vroeg levensbepalende schoolkeuzes maken. Techniek, onderwijs, kunst, ICT? Op je elfde heb je geen idee. Verder is er een lerarentekort en hebben leraren het vaak geen tijd voor de extra aandacht die sommige kinderen nodig hebben. En nog belangrijker: wat mij betreft moeten de beste leraren aan de slag gaan in wijken en op groepen waar ze het hardst nodig zijn. Maar de overheid legt de verantwoordelijkheid voor het beleid en de kwaliteit van het onderwijs volledig neer bij de schoolbesturen. Den Haag zou daarop veel meer landelijke regie moeten voeren. We moeten in Nederland willen dat een ieders talent en inspanningen beloond worden. Ongeacht komaf.’